Een nieuwe cyclocrosswinter loopt ten einde, en opnieuw was het een spectaculair seizoen vol Nederlandse en Belgische magie. In Vlaanderen zijn cyclocrosswedstrijden ware volksfeesten, die duizenden gepassioneerde toeschouwers trekken en op prime time televisie worden uitgezonden. De sfeer is geweldig, de fans behoren tot de meest toegewijde ter wereld en de rivaliteit tussen België en Nederland vormt al decennialang het kloppende hart van de sport.
Maar is er eigenlijk nog wel sprake van rivaliteit?
Het korte antwoord lijkt nee te zijn. Terwijl de Belgische mannen nog steeds competitief zijn – zij het in de schaduw van Mathieu van der Poel – is de situatie bij de vrouwen ronduit zorgwekkend. De Belgische rensters worden volledig overklast, en de cijfers schetsen een somber beeld. Laten we eens dieper ingaan op wat er misgaat in het Belgische cyclocrossseizoen en hoe het Oranje-leger de macht volledig heeft overgenomen.
Toen Sanne Cant in 2019 het wereldkampioenschap cyclocross won, was dat een schitterend moment voor het Belgische vrouwencyclocross. Maar niemand kon vermoeden dat het voorlopig de laatste keer zou zijn. Die overwinning heeft nu een andere betekenis gekregen, want het was de laatste keer dat een Belgische vrouw het podium haalde in de elitecategorie op een wereldkampioenschap. Dat was zes jaar geleden!
Sinds de triomf van Cant heeft Nederland het vrouwencyclocross volledig gedomineerd, terwijl de Belgische rensters nauwelijks in de buurt van een overwinning zijn gekomen. Op elk WK sinds 2019 kleurde het volledige podium oranje, met uitzondering van 2022, toen Silvia Persico namens Italië derde werd. België, ooit een geduchte concurrent in het cyclocross, is in de elitecategorie volledig van het hoogste niveau verdwenen.
De Wereldkampioenschappen 2025 in Liévin boden opnieuw geen soelaas voor de Belgische fans. Fem van Empel, Lucinda Brand en Puck Pieterse pakten respectievelijk goud, zilver en brons, waarmee ze het Nederlandse monopolie voortzetten. Ondertussen moesten de Belgische rensters vechten voor ereplaatsen, zonder ook maar in de buurt te komen van de medailles.
De Belgische wielerautoriteiten beginnen het probleem nu eindelijk te erkennen, en er gaan steeds meer stemmen op voor betere ontwikkelingsprogramma’s en structurele steun voor jonge talenten. Maar voorlopig blijft het Nederlandse systeem onovertroffen in het produceren van wereldtoppers, terwijl België moeite heeft om aan te haken.
De Wereldkampioenschappen zijn misschien het meest opvallende voorbeeld, maar de malaise in het Belgische vrouwencyclocross gaat veel verder dan één evenement. In de UCI World Cup Cyclocross, de competitie die de meest constante renster over de winter beloont, is Nederland volledig dominant.
De laatste zeven winnaressen van de wereldbeker waren allemaal Nederlandse rensters, wat hun overheersing in de sport nog eens onderstreept. In de hele geschiedenis van de competitie is Sanne Cant de enige Belgische vrouw die de eindzege wist te behalen, en dat drie keer. Ter vergelijking: Nederlandse rensters hebben de titel al twaalf keer gewonnen, wat de breedte van hun talentenpool aantoont.
Zelfs de podiumplaatsen in de wereldbeker zijn de laatste jaren vrijwel exclusief oranje. Sinds 2019 slaagde slechts één niet-Nederlandse vrouw erin om een plek in de top drie van het eindklassement te bemachtigen: Katerina Nash, die in 2020 derde werd. Elk ander jaar werd het podium volledig bezet door Nederlandse rensters, terwijl de Belgische deelneemsters nergens in de buurt kwamen.
De cijfers laten weinig aan de verbeelding over: het Belgische vrouwencyclocross verkeert in crisis, terwijl Nederland het ene toptalent na het andere blijft produceren. De vraag is: kan België nog een manier vinden om het tij te keren?
Wie wil begrijpen waarom de Belgische vrouwen het moeilijk hebben op eliteniveau, moet kijken naar de onder-23 categorie. De prestaties in de junioren- en ontwikkelingscategorieën onthullen een structureel probleem binnen het Belgische vrouwencyclocross, en de cijfers zijn op zijn zachtst gezegd verontrustend.
Nog nooit eindigde een Belgische vrouw in de top drie van het wereldbekerklassement voor onder 23 jaar. Ter vergelijking: vijf van de laatste zeven winnaars waren Nederlandse rensters. Dat verklaart grotendeels waarom Nederland blijft uitblinken in het opleiden van toprensters, terwijl België achterblijft.
De wereldkampioenschappen onder 23 (die sinds 2016 worden georganiseerd voor vrouwen) schetsen een nog somberder beeld. België heeft nog nooit een medaille gewonnen in deze categorie – geen goud, geen zilver en zelfs geen brons. Er heeft in de hele geschiedenis van het evenement nog nooit een Belgische vrouw op het podium gestaan!
Vergelijk dat eens met de onder-23 mannen, en het contrast is opvallend. Belgische mannen hebben meer wereldtitels in deze categorie behaald dan welk ander land ook, met maar liefst dertien gouden medailles op hun naam. Thibau Nys pakte in 2023 nog de wereldtitel, en sindsdien vertaalde dat succes zich zelfs in brons bij de elite mannen. Dat bewijst dat België nog altijd toprenners voortbrengt – alleen niet bij de vrouwen.
Hoe kan het dat de ontwikkelingspaden voor mannen en vrouwen in België zo sterk verschillen? De oorzaak lijkt te liggen in structurele tekortkomingen binnen het Belgische wielrennen. Terwijl het mannensysteem een succesvolle kweekvijver blijft voor talent, slaagt het vrouwenprogramma er simpelweg niet in om jonge rensters op te leiden tot wereldtoppers.
De Belgische elitevrouwen hebben het niet moeilijk door een gebrek aan talent, maar door een gebrek aan structurele ondersteuning en ontwikkeling. Ze krijgen simpelweg niet dezelfde trainings- en opleidingsmogelijkheden als hun mannelijke tegenhangers.
Eén ding is zeker: het probleem begint niet op de wereldkampioenschappen, maar veel eerder – aan de basis. Als België de kloof met Nederland wil dichten, moet er dringend iets veranderen in de jeugdopleiding.
Terwijl het Belgische vrouwencyclocross in een crisis verkeert, blijft de mannencompetitie met moeite overeind.
De laatste Belgische wereldtitel bij de elite mannen dateert uit 2018, toen Wout van Aert zijn derde opeenvolgende regenboogtrui veroverde. Sindsdien is er echter één renner die de sport volledig heeft gedomineerd: Mathieu van der Poel.
Van der Poel is simpelweg niet te stoppen, en dat werd tijdens het crossseizoen 2024/25 eens te meer duidelijk. Met inmiddels zeven wereldtitels op zijn naam laat de Nederlander zelfs toppers als Van Aert achter zich. Waar hij in 2023 zijn eeuwige rivaal nog versloeg in een sprintfinish, was het verschil in 2025 opgelopen tot maar liefst 45 seconden.
Het Belgische mannencyclocross kampt niet zozeer met een ontwikkelingsprobleem, maar met een Mathieu van der Poel-probleem. Het talent is er, maar de renners van deze generatie treffen simpelweg een renner die buiten categorie die op een ander niveau koerst.
Bij de vrouwen is de situatie echter totaal anders. Waar de Belgische mannen nog regelmatig zilver en brons veroveren, bevinden de vrouwen zich in een positie waarin ze niet eens meer meedoen. De kloof met Nederland is daar inmiddels zo groot geworden dat de Belgen zich zelfs uit de strijd om de podiumplaatsen lijken te hebben teruggetrokken.
De cijfers laten er geen twijfel over bestaan: de problemen van België in het vrouwencyclocross beginnen bij de basis. De aanvoer van jong talent, de ontwikkelingsstructuur voor junioren en de huidige strategie slagen er simpelweg niet in om de kloof met Nederland te dichten.
Voor een land waar cyclocross zo belangrijk en populair is, is dit een serieuze crisis. De dominantie van Nederland is niet alleen te danken aan puur talent, maar ook aan investeringen, gestructureerde ontwikkeling en langetermijnplanning. Daarnaast maken superieure klasse van Mathieu van der Poel en Fem van Empel het probleem alleen maar nijpender, omdat ze keer op keer hun rivalen achter zich laten.
Zoals eerder aangegeven, de Belgische wielerautoriteiten beginnen het probleem nu eindelijk te erkennen, maar een oplossing zal tijd vergen. Er moeten betere coachingprogramma’s worden opgezet, de jeugdopleiding moet verbeterd worden en er moet een duidelijk ontwikkelingspad komen waarmee jonge vrouwelijke renners kunnen doorgroeien naar het hoogste niveau.
Als België niets onderneemt, zal de kloof alleen maar verder groeien.