Op zijn 28ste is
Harrie Lavreysen al een baanwielrenlegende, en op de dag dat hij stopt, zetten ze in zijn geboorteplaats Luyksgestel vermoedelijk een standbeeld neer. Met 5 olympische gouden medailles, 20 regenboogtruien en 14 Europese titels is het palmares van de Nederlander voor vrijwel iedereen onhaalbaar. En hij is nog lang niet klaar met winnen.
Als baansprinters ergens in uitblinken, is het de explosieve kracht die ze in zeer korte tijd op de pedalen kunnen zetten. Op de gesloten baan halen ze snelheden boven de 80 kilometer per uur, met een ongekende power in de benen. Dat zie je ook terug in hun spieromvang. Dat brengt zijn eigen uitdagingen met zich mee.
In een interview met de podcast De Grote Plaats vertelt Harrie Lavreysen over zijn dagelijks leven: “Jeans waren altijd een probleem, want ik kon ze nooit vinden. De laatste jaren zijn wijdere broeken ideaal voor mij; die zijn voor mij gemaakt.”
Lavreysen drukt met beide benen achthonderd kilogram weg. “Ik rijd soms op een stadsfiets, maar daarbij heb ik al eens mijn ketting doorgeslagen. Vooral op een oudere fiets moet ik extreem voorzichtig zijn. Als ik denk: ik sprint even snel de straat over, dan moet ik dat echt niet doen. Dan trap ik gewoon te hard, en dat kan die fiets niet aan,” lacht hij.
Baanwielrennen is totaal anders dan wegwielrennen, zegt Lavreysen. “Ik kan met beide benen 800 kilo wegdrukken. Onze wattages zijn letterlijk vergelijkbaar met die op de weg, maar het zijn twee totaal verschillende sporten. Alles wat ik doe is gericht op maximaal één minuut.”
Baansprinten is in dat opzicht veel meer een krachtsport. “Een wegsprinter kan ook zeventig kilometer per uur, maar die heeft al lang gekoerst en wordt gelanceerd door een sprinttrein. Wij jagen onszelf in veel kortere tijd in het rood. Wegsprinters vergroten voortdurend hun motor, terwijl wij continu onze anaerobe energie aanspreken. We jagen alle energie in onze spieren er in één keer uit.”
In voor een uitdaging
Lavreysen bekent dat hij het wel zou zien zitten om zijn snelheid te testen tegen wegsprinters, al kan hij het scenario al schetsen: “Wij gaan vanuit stilstand in dertig seconden naar tachtig kilometer per uur. Ik zou graag eens een dragrace doen.” Hij vervolgt: “Als we vanuit stilstand starten, zie je een bizar verschil. Ik lig op honderd meter voorsprong. Maar na een kilometer of twee zijn ze me weer voorbij.”