Het voorbije weekend serveerde ons een van de meest memorabele
Parijs-Roubaix-doubleheaders van de afgelopen jaren.
Mathieu van der Poel voegde een nieuw hoofdstuk toe aan zijn toch al imposante erelijst door voor het derde jaar op rij als eerste de piste van Roubaix binnen te rijden. In een mannenwedstrijd die bol stond van geschiedenis en heroïek, rekende hij af met niemand minder dan
Tadej Pogacar.
Een dag eerder was het
Pauline Ferrand-Prévot die in haar thuisland een waar meesterwerk afleverde. De Franse alleskunner schreef op dominante wijze de vijfde editie van Paris-Roubaix Femmes op haar naam. Het was een overwinning die zonder twijfel tot de hoogtepunten van haar carrière behoort.
En toch. Ondanks de grandeur van beide wedstrijden, en in het bijzonder de weergaloze koers bij de vrouwen, blijven prangende vragen hangen. Niet over het sportieve niveau, maar over de manier waarop deze wedstrijden worden gepositioneerd, gepresenteerd en geconsumeerd.
Journalist Adam Becket van Cycling Weekly was aanwezig in Noord-Frankrijk en schetste een zorgwekkend beeld van ongelijkheid tussen de vrouwen- en mannenwedstrijd. In een sport die zichzelf graag presenteert als voorloper op het gebied van gendergelijkheid, bleek dit weekend opnieuw dat de werkelijkheid weerbarstiger is.
"Om 16.00 uur op zaterdagmiddag zou de hele wielerwereld moeten kijken naar
Parijs-Roubaix Femmes, precies op het moment dat de finale losbarstte", schrijft Becket. "Maar niet iedereen keek. Terwijl de vrouwen vochten voor de overwinning op de meest mythische stroken van het peloton, werden de mannelijke toppers voorgesteld op het podium in Compiègne. Dat was 150 kilometer verderop."
Dat een persmoment voor de mannenwedstrijd tegelijkertijd plaatsvond met de apotheose van de vrouwenkoers spreekt boekdelen. Renners konden de vrouwenwedstrijd niet volgen. Fans en journalisten werden afgeleid. De aandacht verschoof, bewust of onbewust, naar de mannen. En dat op een moment waarop het wielrennen juist zou moeten vieren hoe ver het vrouwenpeloton is gekomen.
Beckets analyse is geen sneer, maar een oproep. Geen enkele renner, man of vrouw, verdient het om onbedoeld de schijnwerpers weg te nemen van de ander. Zeker niet tijdens een monument als Paris-Roubaix. Een interview met Pogacar is waardevol, zonder twijfel. Maar had dat écht niet een paar uur later gekund?
Het probleem is structureel. Het gaat niet enkel om deze editie en niet om dit ene interview. Het gaat om keuzes. Om planning. Om prioriteiten. En ja, ook om beeldvorming. Wanneer een promotioneel moment van de mannenwedstrijd over het hoogtepunt van de vrouwenrace heen wordt gepland, zendt dat, of men het nu wil of niet, een hiërarchische boodschap uit. Zelfs binnen de pers.
"Ik verliet Roubaix zaterdag vol adrenaline door de fantastische vrouwenkoers", schrijft Becket. "Maar bij nader inzien ook wat teleurgesteld. Waarom was het mediacentrum zaterdag slechts een derde gevuld, terwijl het zondag afgeladen vol zat?"
Daar raakt hij de kern. Het gaat niet om de vraag of de vrouwenkoers meeslepend was, want dat stond buiten kijf. Het gaat om de vraag of het omhulsel van het evenement, van dekking tot promotie, recht doet aan de kwaliteit die geleverd wordt. En te vaak is het antwoord: nee.
Paris-Roubaix Femmes heeft niets nodig om serieus genomen te worden. Geen extra franjes, geen kunstmatige hype. Wat het nodig heeft, is ruimte. Aandacht. Respect. Geen overlappende evenementen. Geen gedeelde spotlights, maar een eigen podium.
Dat begint bij doordachte planning. En het eindigt pas wanneer elke toeschouwer, journalist en organisator beide wedstrijden benadert met dezelfde verwachting, hetzelfde enthousiasme en bovenal hetzelfde respect.