Tadej Pogacar moest woensdag in de vierde etappe van het Critérium du Dauphiné zijn meerdere erkennen in tijdritspecialisten Remco Evenepoel en Jonas Vingegaard. De Sloveen verloor meer tijd dan gehoopt, maar bleef opvallend rustig. “Een beetje teleurgesteld, ja,” gaf hij toe voor de start van rit vijf, “maar zeker geen reden tot paniek.”
De 34 kilometer lange tijdrit richting Neulise werd gereden onder warme omstandigheden, en hoewel Pogacar als vierde eindigde, voelde het verlies van kostbare seconden toch wrang. “Het was een mooie rit, maar ik verloor meer tijd dan ik wilde. Toch hebben we ook vooruitgang geboekt – er zijn verbeterpunten op de tijdritfiets gevonden, dus wat dat betreft was het waardevol.”
Pogacar klonk ontspannen, zelfs berustend. Hij benadrukte dat de Dauphiné voor hem vooral een tussenstation is richting de
Tour de France. “Natuurlijk was het liever wat minder geweest, maar dit is geen hoofddoel. De Dauphiné draait voor mij om het vinden van koersritme en het testen van de benen. We hebben nog drie bergetappes te gaan en daarin willen we iets laten zien – zonder druk.”
De Sloveen was vooral verrast door het vroege tijdsverlies. “In de eerste zeven kilometer gingen de gaten al snel open – dat had ik niet verwacht. Daarna kwam ik beter in mijn ritme, vooral op de klim en in de afdaling ging het goed. Remco is in tijdritten van een ander niveau – dat wisten we al.”
Focus verleggen naar tijdrittraining na Dauphiné
Dat Pogacar nog niet op topniveau is in het tegen-de-klokwerk, is volgens hem geen toeval. De prioriteiten lagen elders. “We hebben ons dit voorjaar vooral gericht op de klassiekers en op hoogtestage, minder op specifieke tijdrittraining. Ik heb wel op de tijdrit-fiets gezeten, maar de intensieve blokken die daarvoor nodig zijn, hebben we nog niet gedaan. Dat gaan we na de Dauphiné aanpakken.”
Ondanks het tijdsverlies blijft Pogacar positief. “We hebben de rit goed geanalyseerd. We weten waar het beter moet en daar gaan we aan werken. Ik zal altijd wat tijd verliezen aan de echte specialisten, maar hopelijk niet meer zoveel als gisteren. Er is geen reden tot zorgen.”